‘Woon je inmiddels al op jezelf?’ vraagt ze me in de kroeg. Ik ken Barbara wel. We zijn al eens eerder gebotst, maar ik vind haar niet onaardig. Toch twijfel ik over mijn antwoord. Ik ken dit soort gesprekken – en dit soort vrouwen. Het vervelende zit hem in wat er gebeurt nadat ik heb gezegd dat ik niet op mezelf woon – nog steeds niet, terwijl ik ‘al’ twintig ben.

Ook nu gaat het zo: ik geef antwoord, zij fronst. Ik zie hoe het oordeel zich achter in haar hoofd vormt. Dan zegt ze: ‘Maar je moet op jezelf kunnen zijn, desnoods in een studentenhuis. Als je maar bij je ouders weg bent.’ 

Daarin heeft ze gelijk. Natuurlijk zou het voor iedereen goed zijn zich los te maken van zijn of haar ouders, een eigen huisje of kamer te vinden en voor zichzelf te leren zorgen. Maar als zoiets lastig te verwezenlijken is omdat je bijvoorbeeld niet kunt werken of fysieke hulp nodig hebt, reageren vrouwen zoals Barbara toch altijd een beetje kribbig. Er komt altijd een ‘maar toch’ – en ik word daar zo moe van. Dus knik ik braaf en houd ik mijn mond. Ondertussen vraag ik me af wat voor zin het heeft om in een studentenhuis te zitten als ik dat met mijn uitkering maar net kan betalen. Dat ik dan geen geld meer over houd om leuke dingen te doen – dingen die bij mijn leeftijd horen – omdat ik de huur moet betalen. Laat staan dat ik een eigen huis of kamer zoek. Een bijbaantje hebben lukt me niet, zoals ik ook alleen deeltijd kan studeren. De conclusie zou dan zijn dat ik in een huis zou zitten waar iedereen om me heen werkt, studeert en leuke dingen doet. Ik zou vaak alleen zijn, ook als ik me slecht zou voelen. Is het zo raar dat ik daar geen behoefte aan heb? Dat ik liever nu nog even bij mijn ouders woon en op een dag misschien wel ga samenwonen – ik heb tenslotte een relatie.  Ik zou natuurlijk tegen Barbara kunnen zeggen: ‘Ik woon niet op mezelf om de simpele reden dat ik soms de kraan niet open krijg, vaak geen pan op het aanrecht kan zetten, zelf geen boodschappen kan doen en ’s avonds nog wel eens hulp nodig heb bij het uikleden. Een aanleunflat, ja, dat zou eventueel kunnen.’ Maar dat zeg ik natuurlijk niet. Dat gaat niemand iets aan. Bovendien stel ik met zo’n antwoord mijn gesprekspartner vreselijk teleur. Wat mijn gesprekspartner, Barbara in dit geval, het liefst zou zien is dat ik verheugd opspring en zeg dat ze helemaal gelijk heeft. ‘Je hebt mijn leven veranderd,’ moet ik roepen. ‘Ik ga op mezelf wonen!’ Helaas, ik roep niets. Dus kijkt Barbara me welwillend aan. Ze legt haar hand op mijn knie. ‘Je moet het natuurlijk zelf weten,’ zegt ze vleiend. Waarmee ze slechts bereikt dat ik bij mezelf denk: ik zou willen dat de Barbara’s van deze wereld eens hun mond hielden.

POSTED BY Carlo | mei, 01, 2011 |