Ik ben een weekendje weg met een grote groep vrienden en kennissen. Het is guur buiten en in de verbouwde boerderij waar we verblijven is het maar moeilijk om de ruimtes warm te stoken. Met fleecevest en dikke shawls om ons heen zitten we allemaal dicht bij elkaar. Het heeft stiekem wel iets gezelligs. Spelletjes spelen (en dat dan ineens de meest rustige personen veranderen in bloedfanatieke tegenstanders), eten aan grote lange tafels in een ruimte die gevuld is met lachsalvo’s en goede gesprekken en ’s avonds je slaapzak in kruipen op een zaal met acht man. Dat mijn lijf grote moeite heeft nog enigszins soepel te blijven onder deze temperaturen, laat ik voor het gemak maar even achterwege. Mijn slaaptekort vormt overigens ook geen echt probleem; in vergelijking met al die mensen die gisteravond tien biertjes op hadden, ben ik er nog fris en fruitig aan toe. Ik doe voor niemand onder.

Totdat de organisatoren van het weekend de dag erop besluiten dat het tijd wordt onze woonboerderij te verlaten en de omgeving te verkennen. Het stuk bos om ons heen dient als perfecte locatie voor een spelletje Levend Stratego. En dus worden sportbroeken uit de tas gevist, voetbalschoenen gaan aan en haren in een staart om ongemakkelijke confrontaties met takken te voorkomen. Daar waar de kater van gisteravond daarnet nog duidelijk van gezichten af te lezen was, maakt het vooruitzicht van mogen rennen en elkaar tikken tot je er bij neer valt, de meeste van mijn groepsgenoten meer dan actief.

Ik sta er bij en ga de verschillende opties af in mijn hoofd:
1. Mee doen en alles geven en dan eind van het spel naar huis strompelen.
2. Mee doen en hopen dat het niemand opvalt dat ik in plaats van ren, een speciale vorm van ‘snelwandelen’ toepas (lopen / strompelen dus).
3. Toegeven dat ik geen superwoman ben. Dat ik veel kan, maar dat heen en weer vliegen terwijl mijn enkels al branden zonder te lopen, er echt niet in zit.

Na wikken en wegen kies ik voor optie drie. Hoe graag ik me ook gedraag als een sterke vrouw met rode cape, to the rescue in allerlei situaties en in staat alles te dragen wat op haar afkomt; ik ben nou eenmaal geen superwoman. Op zich een wijze keus denk ik, in het kader van ‘’ken je grenzen’’. Maar toch heb ik van een ding spijt: ik heb het de groep niet uitgelegd. En dus sta ik met een van de organisatoren aan de rand van het bos en kijk hoe het spel wordt beleefd. Af en toe krijg ik een vragende blik, maar er is nauwelijks iemand die de vraag ook durft te stellen. Ik voel me onzeker; er gaan wel duizend dingen door mijn hoofd over wat de groep nu wel niet zal denken. En ik voel me daarbij verdrietig omdat die stomme ziekte maakt dat ik nu geen deel uitmaak van de rest.

Je grenzen kennen is één ding. Ik hoop dat ik ze volgende keer ook kenbaar durf te maken naar mijn omgeving. Want eigenlijk denk ik dat dat ook wel superwoman-waardig was geweest.

 

POSTED BY Carlo | nov, 17, 2015 |