Angst is iets ongrijpbaars, het is niet-rationeel. Angst laat zich niet leiden door (voor)oordelen of sociale wetten. En of het nu angst is voor spreken in het openbaar, spinnen of doodgaan, maakt niet uit. Of dat je bang bent voor duiven, panisch wordt van roltrappen – het blijft angst. Dat laat zich niet zomaar wegredeneren. Toen ik bij de dokter zat en me realiseerde dat ik er dit keer niet onderuit zou komen – niet alleen omdat ik twintig ben en dus ‘groot’ maar ook omdat uitgebreid bloedonderzoek nu echt nodig was – greep de angst zijn kans. Ik merkte weer hoe fysiek het is – bang zijn – hoe het speelt met je zicht en je stem en je ademhaling. Het was misschien wel tien jaar geleden, de laatste armprik.

Met dat ik me neerlegde bij het feit dat het vandaag zou gebeuren, bedacht ik me dat er maar een persoon was die mij zou kunnen prikken. ‘Jou moest ik net hebben,’ zei ik toen hij toevallig binnenkwam. Ik geloof niet in toeval, klonk waarschijnlijk alsof ik al uren om hem schreeuwde. ‘Kun jij mij prikken?’ Dat kon M. wel, waarna mijn gemiep om Emlapleisters begon. Alles was een en al schouderklopje en gezellige tekst. Ik sprak met mijn moeder af dat ze buiten zou blijven wachten. Ik had het woord aderperforatie in mijn hoofd – als dat een woord is.

De immer overdrijvende schrijfster in mij beweert rustig dat het lopen naar de afdeling aanvoelde als The Green Mile (We’ve got a dead man walking here). Ik liet mijn moeder achter, prentte mezelf in dat het binnen een halfuur voorbij zou zijn en liep M. achterna, de afdeling op. Op zaal wilde ik dichte gordijnen. Ik wilde kalmeringspillen. Een tv. Alcohol. Ik kreeg een verpleegster. Ze stelde zich voor en hield mijn hand vast. En ik keek naar de verpleegster en ze had een donkere moedervlek en een bril. Nu denkt de vlug oordelende lezer dat het een lelijke vrouw was, maar dat was niet zo. Het was gewoon een verpleegster die op het juiste moment in mijn hand kneep en zorgde dat ze het oogcontact niet verloor, zoals M. op het juiste moment streng en aardig tegelijk was. Dat we bleven praten. Ik denk dat ik wel honderd keer iets heb gezegd dat leek op: zo, en nu ga ik flauwvallen.

M. prikte. Ik viel niet flauw. Ik voelde alles en was heel misselijk en duizelig en toen was het voorbij. Ze gaven me limonade – nog net geen Sesamstraatpleister. Het was gebeurd. Als de angst maar groot genoeg is, kan de confrontatie daarmee alleen maar meevallen. En dat deed het. Dit wil niet zeggen dat ik morgen fluitend naar de bloedbank ren, maar er zal geen tien jaar meer zitten tussen nu en de volgende prik. Dat sta ik de angst niet meer toe, en mezelf ook niet. Dat is niet alleen mijn verdienste, maar ook die van M. Daar ben ik hem heel erg dankbaar voor.

POSTED BY Carlo | mrt, 01, 2011 |